Groninger dienst 2014
Vertaling van de preek gehouden door ds Harry Donga
in de Groninger dienst op 26 oktober 2014
Gemeente, lieve mensen,
hoe vaak hebben we als kinderen niet dat spelletje gespeeld en dat liedje gezongen: toen Jonas in de walvis zat, van je een, twee drie. [ ] En dan jonasten we elkaar en gooiden elkaar bijvoorbeeld in het water van het zwembad. Vandaag houden wij ons bezig met die Jona [ ] uit het versje. Zijn verhaal staat beschreven in een klein profetisch boekje uit de bijbel van vier hoofdstukken lang. We hebben vandaag de twee eerste hoofdstukken gelezen. Het verhaal is eenvoudig, het beschrijft een opdracht gedaan door God aan een man, genaamd Jona, zoon van Amittai. [ ] Dit is Jona zoals Michelangelo hem op het plafond van de Sixtijnse kapel in het Vaticaan te Rome heeft afgebeeld met op de achtergrond de grote vis waardoor hij zo bekend is geworden.
God richt zich tot Jona met een opdracht. Maar Jona voelt niet voor die opdracht van de Heer en maakt dat hij wegkomt. Hij denkt misschien als ik me uit de voeten maak, kan de Heer mij vast niet vinden en laat hij me wel met rust. Het is een verhaal van actie en reactie, het is ook een verhaal van de worsteling tussen God en mensen, een worsteling om zijn woord te verstaan en er al of niet gehoorzaam aan te worden en het is een worsteling om het voorrecht van Gods genade. Eigenlijk is het het verhaal van het levensproces dat vol avontuur zit. Het is ook het verhaal over wat er kan gebeuren in een relatie en daarmee is het een verhaal van leven op dood. Die Jona, zoon van Amittai wordt een sjabloon voor elk mens en elk volk. Dat boekje Jona staat in de bijbel omdat het volk Israel eigenlijk zich zelf als een soort Jona zag. Of beter: in Jona en zijn relatie en worsteling met God zagen ze zich zelf en ze wilden zich die worsteling ook blijvend voor ogen houden. De naam Jona betekent letterlijk duif, postduif. En opnieuw slaat dat op Israel dat zichzelf zag als een duif. Een druk beest, nu eens hier, dan weer daar, mak en fladderig tegelijk, maar wel met een boodschap. De kunstenaar Steven Barnhoorn die lang zijn atelier had in Groningen en nu in Assen woont, maakte een serie schilderijen over het boekje Jona en tastte meteen diep door, door niet Jona maar de duif af te beelden [ ].
God de Heer richt zich tot Jona met de opdracht naar Ninevé, het New York van die tijd, te gaan en haar aan te klagen vanwege het vele kwaad dat er in haar midden geschiedt. Kwaad dat zulke proporties had aangenomen dat de menselijkheid in het gedrang kwam. En dan moet er actie ondernomen worden. Bij zulk kwaad kunnen en mogen we ons van alles voorstellen. En we hoeven niet zover van huis te gaan omdat ook bij ons het kwaad welig tiert. Het kwaad van de economische wetten die rijken alleen maar rijker maken en armen armer. Politici die onder een hoedje spelen met de bankensector zodat de onrechtvaardigheid in stand blijft. Het kwaad van de roesmiddelen om ons zelf in slaap te sussen, het kwaad van de discriminatie van sekse, huidskleur of leeftijd, het kwaad van het redeloze geweld van het eigen gelijk, het vertrappen van de enkele mens en noem nog maar meer op. De lijst kan eindeloos en uitputtend lang worden. We kunnen IS d’r nog aan toevoegen. In Nineve, tegenwoordig Mosoel geheten hebben ze het graf van Jona vernietigd, zoals ze zich eveneens vergrijpen aan elke mens die anders denkt en gelooft.
Al dat kwaad, dat moet ophouden vindt God en Jona moet die boodschap gaan brengen.
[ logo ]Welnu, even lijkt het erop dat Jona zijn opdracht zal aanvaarden. Want staat er: hij stond op en maakte zich gereed, gereed om op weg te gaan. Maar zijn weg wordt direct een vluchtweg. Jona ziet er tegen op, hij heeft er geen zin in. Hij vertrekt ver weg van God en zijn woord, hij doet zijn relatie met God geen gestand. Hij vertrekt naar Tarsis, een mooie badplaats in Klein-Azië. Weg van dat front van het kwaad, waar hij geen zin in heeft. Weg van de verantwoordelijkheid. Eerst gaat het naar de haven van Jafo, hij daalt er naar toe af en daar vindt hij een schip met bestemming Tarsis. Zijn afdaling is nog lang niet ten einde zoals we straks zullen horen. Tenslotte eindigt zijn afdaling als hij in de diepten der zee verdwijnt. Daar gaat hij, de mens Jona, niet de weg van de Heer, maar weg van de Heer.
Maar dat het zo niet werkt, zal hij maar al te snel merken. Eerst lijkt hij nog de slaap der rechtvaardigen te slapen in de buik van het schip. Maar dat duurt niet lang als er storm op steekt. [ ] In de versie van Steven Barnhoorn , als in een droom, ziet Jona de hand van God. Het is de hand die de storm op zee veroorzaakt. Niet zo maar een storm, maar een goddelijke storm. Berg je dan maar. De scheepslui proberen van alles, ze gooien lading en ballast overboord, maar hoe ze het ook proberen; niets helpt en het schip dreigt te vergaan. En nu elk de dood voor ogen heeft, is het bidden en smeken tot de eigen god niet van de lucht. Maar niets helpt. De kapitein maakt de nog steeds slapende Jona [ ] wakker: sta op! hoe kun je nu nog slapen? Bid tot je eigen God. Deze wake-up-call treft nu eindelijk doel. Jona wordt wakker en staat op.
De scheepslui weten ondertussen één ding: dit is niet zo maar een storm, dit is een storm van hogerhand, een storm die iets wil zeggen. Daarom werpen ze het lot om te zien door wie hen dit treft. Het lot valt op Jona. Ze bestoken hem met vragen: hoe, wat, wat nu? Wie ben je?
Jona, de voor God weg vluchtende Jona, blijkt heel goed te weten wat er aan de hand is. En al lijkt het tegendeel het geval, hij weet natuurlijk ook dat God overal is. Dat zijn vlucht eigenlijk geen enkele zin heeft. Hij dreunt zijn geloofsbelijdenis op: een Hebreeër ben ik en de God van hemel, zee en aarde vereer ik. Je vraagt je direct af hoe iemand die zo goed zijn geloofsbelijdenis kan formuleren dan toch niet doet wat hij gelooft.
Als de mannen horen dat Jona nu juist voor deze God op de vlucht is, raken ze in diepe angst. Wat te doen? Jona heeft zelf de oplossing: gooi me maar in zee, dan zal die tot rust komen. Maar de mannen willen er nog niet aan, ze proberen nog een keer uit de storm te geraken en het vaste land te bereiken. Maar als dat niet lukt, gooien ze uiteindelijk Jona, van je een, twee, drie toch in de razende zee. Tegelijk bidden ze tot die God van Jona om clementie voor wat ze doen, hun excuus: één komt om in plaats van velen. De scheepslui raken door dit hele gebeuren overtuigd van de macht en majesteit van de God van Israel en leggen hun ziel en zaligheid in zijn hand. [ ] Dit is een van de oudste afbeeldingen van het moment waar we het nu over hebben. Het is te vinden in de catacomben te Rome
En Jona is nog nauwelijks de zee in gejonast, of de zee bedaart. Voor de zeelui is deze storm voorbij, maar hoe staat het met Jona. Heeft het watervlak zich boven hem gesloten? Is dit het einde van zijn leven? Van zijn relatie met God? Het einde van zijn in Jafo begonnen afdaling? De verdrinkingsdood? Is dit eigen schuld, dikke bult?
En dan komt die vis, die vis van God, die grote vis, een wallevis en Jona wordt opgeslokt. We zongen zo straks dat lied over Jona 2:
Ien zee en meer, viendt visk zien wil aan t leven,- mor ik, as doef noar roege zee verdreven, bloots duusternis zai k om mie heer. (Gez 36:4)
Drie dagen en drie nachten zit Jona in de buik van de vis. [ ] dit is opnieuw Steven Barnhoorn: Jona in duifvorm in de maag van de vis. Wie kan dat overleven? Toch niemand.
Wij mensen van de 21e eeuw kunnen zo’n verhaal toch ook niet letterlijk geloven. Maar gemeente, letterlijk is dit ook helemaal niet bedoeld. Die grote vis is een beeld, een symbool. Een symbool voor de dreiging die ons kan opslokken. Die dreiging kan alles zijn: je wordt ziek, je raakt in scheiding, je geeft je over aan een roes, je raakt je baan kwijt, je verhuist naar een plek waar je niet thuis bent, de dood van een geliefde of jezelf. En opeens is je oude bestaan voorbij. Wordt je dan nog een ander mens? En hoe ziet die d’r dan uit? Wij mensen gaan pas weer nadenken over de fundamentele vragen van ons leven als we onze eigen kwetsbaarheid en eindigheid ervaren.
Deze vis is de vis van God en deze Jona is de profeet van God. En op hetzelfde moment dat Jona in de vis verdwijnt, verschijnt er ook een andere Jona. Jona bekeert zich- wel een beetje laat - denken wij. Maar beter laat dan nooit vindt God, zullen we zo dadelijk merken.
[ ] Jona bidt, hij kent het adres en hij kent de woorden, een psalm is het die hij bidt en zingt uit het ingewand van de vis. Zo straks was Jona nog op de vlucht voor God en wilde de weg van geloven en doen niet volgen. Nu komt hij tot bezinning en hervindt hij zijn middelpunt, ja, zijn geloof en bidt of zijn leven er van afhangt. En dat is eigenlijk ook zo want pas in het aangezicht van de dood wordt ook duidelijk wat leven waard is. Hij biecht niet alleen al zijn nood, maar ook zijn vertrouwen dat hij van Godswege al gered is. De aloude woorden van Israel klinken als nieuw nu Jona ze in zijn mond neemt.
Is dat niet waard om vast te houden ! Je zit in de diepste put en je kunt je niet voorstellen hoe daar ooit nog uit te komen. En toch vertrouw je d’r op dat het goed komt. Ik heb mensen gezien en gesproken die dat hebben meegemaakt en haast niets lijkt sterker dan dat geloof en vertrouwen. Laten wij de mensen die dat zeggen niet beschamen met ons sarcasme. Jona’s psalm eindigt met de lof op God. Het is de Heer die redt. Dat zijn zijn laatste woorden.
En dan gaat het verhaal, haast met een knipoog naar ons, de hoorders, verder. Zo’n soort gelovige ligt de vis zwaar op de maag. En op bevel van de Heer, spuwt de vis Jona uit op het droge.[ ] Drie dagen en drie nachten was hij in de buik van de grote vis, het moet net zo’n hel zijn geweest als waarin de Here Jezus afdaalde toen hij gekruisigd werd. Drie dagen en nachten was die in het dodenrijk, tot hij van Godswege werd opgewekt. In het evangelie van Matteüs wordt dat het teken van Jona genoemd. Jona ervaart als het ware opstanding aan zijn lichaam. Daar is hij weer! Is het nog dezelfde Jona of is hij door de loop der gebeurtenissen veranderd? Schilders van alle tijden en alle plaatsen hebben dat moMent afgebeeld [ ].
Inderdaad, ’t Kin ook aans. En Jona start als het ware nog een keer, want opnieuw richt God het woord tot hem vanwege diens compassie met Ninevé die grote stad en hij vraagt Jona om als zijn aanklager op te treden. Aanklagen om omkeer te bewerken. En nu doet Jona wat hem gevraagd wordt. Hij kondigt het einde van Ninevé aan, tenzij de stad zich bekeert van zijn foute weg.[ ] Barnhoorn schildert de ommekeer van de mensen in Nineve. Anders dan Jona had gedacht komen ze terug van hun onmenselijke weg. Ook zij doen het voortaan anders. Jona ziet het en geniet er toch niet van, hij blijft dwars en ontevreden. En het hele verhaal eindigt met de vraag van God mag ik dan niet barmhartig zijn? En mijn genade geven aan wie ik wil?
Uit dit verhaal wordt duidelijk dat de dingen niet zo vast liggen als in eerste instantie schijnt. Het kan ook anders. Jona kan zich bekeren al kost het veel moeite en de inwoners van Nineve, al even zeer. ’t Kin ook aans. Wij Groningers hier in het westen hebben onze volksaard meegebracht; dou moar gewoon, dan dust aol gek genogt. Maar wij kunnen juist vandaar uit ook weten dat verandering in een mensenleven heel gewoon is. Maar waar het in elke verandering om gaat, is de oriëntatie. Het gaat om een goed leven voor alle mensen, in bijbelse termen: het gaat om genade voor iedereen. Dat leert ons het boekje Jona: t kin ook aans. Dat zou ons ook een tweede natuur kunnen worden: t Kin ook aans.
Amen